maandag 15 maart 2004

Mediahypes, dreigingsbeelden en stemmingswisselingen

Hoofdstuk in: P. Burger en A. Koetsenruijter (red.): Sterke verhalen: mediahypes en moderne sagen. Leiden, 2004  


Mediahypes, dreigingsbeelden en stemmingswisselingen

Peter Vasterman

Samenvatting
De enorme toename van het aantal media, de almaar stijgende omloopsnelheid van het nieuws, de verschuiving in nieuwsdefinities; al deze veranderingen in het medialandschap creëren een ideale voedingsbodem voor het ontstaan van telkens nieuwe mediahypes. Mediahypes zijn heftige, mediabrede nieuwsgolven die voortkomen uit de zichzelf versterkende processen binnen de nieuwsproductie. Media vervullen dan niet meer een volgende, maar aanjagende rol: ze gaan zelf nieuws creëren en lokken daarmee weer maatschappelijke reacties uit die ook weer nieuws worden. Mediahypes kunnen zo in een korte tijd een sterk dreigingsbeeld neerzetten, dat ook weer even snel verlaten wordt. Tegelijkertijd is er in Nederland de laatste jaren steeds vaker sprake van snelle en radicale stemmingswisselingen in de politiek en de publieke opinie. Ontwikkelingen als ontzuiling, ontideologisering, individualisering en consumentisme hebben het publiek vatbaarder gemaakt voor de hyperige verhalen en de spannende beelden die de media leveren. Het resultaat is dat de openbare meningsvorming in toenemende mate bepaald wordt door de wetmatigheden van die media.




Mediahypes, dreigingsbeelden en stemmingswisselingen

“Bij bepaalde onvoorspelbare gebeurtenissen verdwijnen bijna alle verschillen tussen de media als bij toverslag. Dan veranderen ze in een veelkoppig monster dat ongestuurd en onbeheersbaar verslag doet van een keten van gebeurtenissen die niet zou zijn ontstaan als er geen verslag van was gedaan. Meestal betreft het gebeurtenissen die emoties wakker maken. Iedere journalist, iedere fotograaf, iedere cameraman gaat dan op zoek naar het grootste verdriet, de grootste vreugde, de grootste verontwaardiging, de grootste wanhoop. En als je dan niets anders meer leest, hoort of ziet lijkt het al gauw of heel Nederland overmand is door verdriet, vreugde, verontwaardiging of wanhoop. [...] We praten dan over hyperinflatie van informatie: een hype.” Marcel van Dam in de Volkskrant van 15 augustus 2002.

Het afgelopen decennium lijken de media steeds meer in de greep te zijn geraakt van de mediahypes, die intensieve nieuwsgolven die alles en iedereen meezuigen in een maalstroom van feiten, hele en halve waarheden en vooral veel snelle oordelen (Vasterman 2004). Daarbij kan het gaan om affaires rond personen, zoals de ontslagen voorzitter van het College van procureurs-generaal bij het Openbaar Ministerie Docters van Leeuwen, de kwestie met de Groningse burgemeester Hans Ouwerkerk over de Oosterparkrellen ('de burgemeester die sliep terwijl de stad brandde'), de slepende declaratiezaak rond de Rotterdamse burgemeester Bram Peper, of actueler de ophef over het verleden van Mabel Wisse Smit, die een verhouding zou hebben gehad met de topcrimineel Klaas Bruinsma.

Maar het betreft ook maatschappelijke issues: zinloos geweld; het pedoseksuele gevaar; versterving; het multiculturele drama (de vermeende mislukking van de integratie van allochtonen) of het graaigedrag aan de top (Moberg). Of neem de affaire na de Bijlmerramp over de vermeende aanwezigheid van giftige stoffen en gassen in het neergestorte vliegtuig: een mooi voorbeeld van een gigantische nieuwsgolf in de tweede helft van de jaren negentig met verschillende schandalen die zich in uiteenlopende richtingen bleven vertakken en waar uiteindelijk nog een parlementaire enquête uit is voortgekomen, die de beroemde canard over het ‘vergeten’ geluidsbandje (het ‘onder de pet houden’ van giffen, gassen, explosieven aan boord van het rampvliegtuig) heeft opgeleverd (Vasterman 2003). Opvallend is ook hoe stil het meestal is, als de hype en de opwinding eenmaal voorbij zijn, het is net alsof Nederland dan niet meer herinnerd wil worden aan zo’n tijdelijke fase van bewustzijnsvernauwing. Het door de media gecreëerde beeld dat heel Nederland overmand is door eenzelfde emotie verandert vanzelf in een self-fulfilling prophecy als gevolg van diezelfde intensieve berichtgeving. Maar lang duurt dat niet, want dan dient zich alweer de volgende mediahype aan.

Wie de jaren rond de eeuwwisseling overziet, kan zich moeilijk aan de indruk onttrekken dat het nuchtere Nederland tegenwoordig sterke stemmingswisselingen laat zien. Het ene moment (onder Paars) heerst tevredenheid alom (‘Nederland is af’); het volgende moment is Nederland veranderd in ‘rokende puinhopen.’ Nog in 1999 bracht Elsevier, de thuisbasis van columnist Fortuyn, een serie reportages uit in een bundel uit over de stand van het land: “Het is om bang van te worden zo goedgemutst begint Nederland aan de volgende duizend jaar,” aldus het optimistische voorwoord. Amper twee jaar later raakt datzelfde land in de ban van het Grote Ongenoegen. Van Fortuyn naar Bos, van Amsterdamse acties voor Gümüs, naar de Rotterdamse allochtonenstop, van asociale asielzoeker naar knuffelvluchteling (Kollum); binnen enkele jaren en soms zelfs enkele maanden lijkt de stemming rond een politiek of maatschappelijk thema radicaal te kunnen omslaan. Het ene moment is de asielzoeker een parasitaire profiteur die met harde hand moet worden verwijderd, het volgende moment voeren buurten en scholen actie om ‘hun’ ingeburgerde asielzoekers te behouden. Het ene moment nemen we het op voor de supermarktmedewerkers ('onze' medewerkers) van een Amsterdamse Albert Heijnvestiging die een winkeldief mishandelen; het volgende moment spreken we er schande van en leggen we de nadruk op het feit dat de ‘supermarktmoordenaars’ allochtoon zijn. Vervolgens vraagt Stem van Nederland van SBS in een enquête aan het ‘volk’: “Denkt u dat de kans groot is dat een groep jonge Marokkanen weer iemand zal doodtrappen?” Waarop 75 procent van de ondervraagden een bevestigend antwoord geeft.
Het is de vraag hoe deze stemmingswisselingen samenhangen met de veranderingen binnen de media: neemt de hypegevoeligheid van de media inderdaad toe, of worden media gevoeliger voor hypes? Hoe werken mediahypes en op welke manier dragen ze bij aan het optreden van die snelle stemmingswisselingen in de samenleving? Wat zijn de gevolgen van deze processen voor de openbare meningsvorming over maatschappelijke en politieke issues?

Veranderingen in het medialandschap

Niet alleen lijkt de berichtgeving meer dan vroeger gedomineerd te worden door nieuwsgolven, ze worden ook steeds groter. Groot nieuws, zoals de berichtgeving over rampen, is steeds omvangrijker geworden. De brand (het woord ‘ramp’ viel toen niet) in Hotel Polen in 1977 die 33 mensen het leven kostte en 46 gewonden opleverde was binnen enkele dagen uit het nieuws. “De cafébrand die in de nieuwjaarsnacht van 2001 dertien dode en negentig gewonde tieners eist, werd in ongekende mate en vrijwel onmiddellijk tot een ramp verklaard. Nog maanden woekerde deze ‘ramp’ door in media en politiek [...]” (Wijfjes 2002:4). Over de vuurwerkramp in Enschede in mei 2000 verschenen in de eerste week tweeëneenhalf keer zoveel artikelen in de landelijke dagbladen van de PCM als in de eerste week na de Bijlmerramp. De berichtgeving over Volendam was in de eerste week even groot als die over de Bijlmerramp in 1992, toen daar nog rekening werd gehouden met honderden slachtoffers.

Naast deze toename in de hoeveelheid aandacht voor ‘groot nieuws’ per medium is er ook sprake van een forse groei in de hoeveelheid media sinds begin jaren negentig. De komst van commerciële radio- en televisiezenders, de uitbreiding van het aantal nieuwsprogramma’s en talkshows, de toename van het aantal verslaggevers en cameraploegen die actuele gebeurtenissen het liefst live willen verslaan, de opmars van nieuwssites op internet, het zijn allemaal factoren die bijdragen aan de enorme groei in de berichtgeving over een onderwerp. De toenemende journalistieke en commerciële concurrentie leidt paradoxaal genoeg niet tot meer diversiteit, maar juist tot meer eenvormigheid, omdat geen enkele redactie kan achterblijven zodra een onderwerp een bepaalde nieuwsdrempel heeft gehaald. Maar er zijn nog meer ontwikkelingen die de hypegevoeligheid van de media lijken te bevorderen.

In vergelijking met de situatie eind jaren tachtig is de omloopsnelheid van het nieuws enorm toegenomen, de dagelijkse deadlines hebben plaatsgemaakt voor een 24-uurs nieuwscyclus, waarin op ieder moment nieuws kan worden toegevoegd. De druk om snel te reageren en dat laatste nieuws mee te nemen, leidt tot minder tijd en mogelijkheden om feiten te controleren of de feiten te voorzien van andere interpretaties. Daardoor neemt de kans toe dat de nieuwsstroom gedomineerd wordt door een en dezelfde lezing van het verhaal, door één bepaald frame. Zo’n frame, ook wel discours, vertoog of collectieve voorstelling genoemd, bestaat uit een samenhangend interpretatiekader waarmee de losse feiten in een zinvol kader kunnen worden geplaatst. Frames zijn in de berichtgeving herkenbaar aan het frequent toepassen van dezelfde metaforen: denk aan de bekende ‘watertaal’ in stukken over asielzoekers waarin de worsteling met het water dient als metafoor voor de strijd tegen de allochtone vloedgolf die Nederland overspoelt.

Een ander belangrijk verschil met de periode voor de jaren negentig is de opkomst van allerlei media outlets die een ruimere definitie van journalistiek hanteren en die de lat van de klassieke journalistieke standaarden minder hoog leggen. De jacht op aantrekkelijk nieuws met een groot commercieel bereik is in deze sectoren belangrijker dan waarheidsvinding en waakhondfunctie. De sterke opkomst van infotainment heeft de serieuze nieuwsmedia onder druk gezet om ook crime, celebrity en lifestyle te brengen en hun nieuwsdefinities ook voor het ‘harde’ nieuws zo aan te passen dat ook daar meer ruimte komt voor emotie, human interest en primaire reacties: nog voor de feiten precies duidelijk zijn, moeten omstanders op straat of bezoekers van het koffiehuis al meteen de vraag beantwoorden wat ze ervan vinden of hoe ze zich voelen. Vroeger golden deze zogenaamde vox pops als een gemakzuchtig soort journalistiek, tegenwoordig zijn ze even belangrijk als een quote van een politicus. Zelfs op de redactie van het vroeger zo ‘officiële’ NOS Journaal woedt een richtingstrijd over “de straat of de staat”, zoals Gerard van Westerloo treffend schreef in zijn reportage voor het magazine van NRC Handelsblad (6 december 2003). En ook dagbladen als de Volkskrant en NRC Handelsblad besteden steeds vaker aandacht aan onderwerpen die vroeger tot het exclusieve domein van de tabloid media behoorden: de prille liefdesrelatie tussen uitgever Jort Kelder en soapster Georgina Verbaan of het succesverhaal van tennisster David Beckham.

De Amerikaanse journalisten Kovach en Rosenstiel, in 1997 medeoprichters van The Committee of Concerned Journalists, signaleren de opkomst van de “mixed media culture” waarin de journalistiek van de verification zich vermengt met die van de assertion. In de loop van het nieuwsproces zou de pers zich in toenemende mate toeleggen op het weergeven van beweringen in plaats van dat eerst wordt uitgezocht wat daarvan waar is. Zo groeit "naarmate de dag vordert" het nieuwsverhaal uit een bonte reeks hapklare brokken van bewijs, beschuldiging en speculaties. En dat maakt het moeilijker onderscheid te maken tussen feiten en hersenspinsels, tussen argumenten en toespelingen. En dat maakt een cultuur ontvankelijk voor manipulatie (Kovach & Rosenstiel 1999: 6).
De media vertellen niet een consistent verhaal, ze brengen een eindeloze stroom van feiten en feitjes, van beschuldigingen en speculaties. Ieder uur wordt het nieuws herhaald, op radio en televisie, waar bovendien allerlei talkshows mensen aan het woord laten die kunnen uitleggen dat het een ongelooflijk schandaal is, als het waar is. Ook in Nederland zijn er steeds meer media die niet zozeer zelf nieuws brengen als wel recyclen en bespreken wat andere media hebben gemeld, en dat het liefst met Bekende Nederlanders natuurlijk. Het resultaat is dat er een heel verhaal omheen wordt gebouwd, terwijl het publiek nog steeds niet weet wat er nu precies is gebeurd. Intussen is door die geweldige media-aandacht wel het beeld ontstaan dat hier iets zeer ernstigs aan de hand is of dat er sprake moet zijn van een groot schandaal. De vraag of iets waar is, is minder belangrijk dan de vraag of het nieuwswaarde heeft, schreef Daniel Boorstin al begin jaren zestig over de stroom aan “pseudo-events” in de Amerikaanse media. Dit soort nieuws kan niet anders zijn dan een "self-fulfilling prophecy” (Boorstin 1963:22).
De enorme toename van het aantal media; de almaar stijgende omloopsnelheid van het nieuws; de opkomst van de mixed media culture; de verschuiving in nieuwsdefinities; de toegenomen aandacht voor soft nieuws; deze veranderingen in het medialandschap creëren een ideale voedingsbodem voor telkens nieuwe mediahypes.

De werking van mediahypes

In de journalistiek denkt men bij mediahypes voornamelijk aan nieuwsgolven die het gevolg zijn van het rondzingen van verhalen die bij nader inzien geen stand houden. Bij deze definitie geldt alleen ‘de’ waarheid als criterium: als het nieuws waar is (denk aan de onthullingen rond Mabelgate), dan kan de berichtgeving geen mediahype zijn. Het probleem is echter dat de berichtgeving de werkelijkheid niet weerspiegelt, maar deze mede vorm geeft. De media hebben een grote invloed op de manier waarop een sociaal probleem of een politiek schandaal zich ontwikkelt. In dat geval is de vraag of de media de werkelijkheid vertekenen, niet meer te beantwoorden en zou de vraag centraal moeten staan welke werkelijkheid ze creëren (Thompson 1995:117). Om het functioneren van de media bij het ontstaan van nieuwsgolven te kunnen onderzoeken, is dus een andere benadering nodig, waarin niet toetsing aan de werkelijkheid centraal staat, als wel de manier waarop deze nieuwsgolven tot stand komen. Zijn de nieuwsgolven primair mediacreaties of dicteren juist de (mediaonafhankelijke) gebeurtenissen de berichtgeving? Spelen de media een aanjagende of een volgende rol? Vervolgens is het de vraag welke gevolgen een dergelijke manier van berichtgeven heeft.

Bij de meeste nieuwsonderwerpen volgen de media de gebeurtenissen op de voet, journalisten doen verslag, interpreteren en becommentariëren de ontwikkelingen en bieden een platform voor de maatschappelijke stromingen. Er is doorgaans sprake van een korte spanningsboog: zodra de stroom van gebeurtenissen opdroogt, neemt de nieuwswaarde en daarmee de belangstelling van de media snel af, meestal binnen enkele dagen. Pas als er nieuwe ontwikkelingen zijn, komt het onderwerp weer terug op de journalistieke agenda.
In sommige gevallen groeit de berichtgeving echter uit tot een intensieve nieuwsgolf die niet meer te verklaren is vanuit de feitelijke ontwikkelingen waar de media verslag van doen. Er gebeurt blijkbaar iets in het journalistieke productieproces waardoor de levensduur van dit nieuws wordt verlengd: de media gaan zelf nieuws maken rond het onderwerp en doen dat zo massaal en zo omvangrijk dat deze nieuwsgolf allerlei maatschappelijke reacties kan losmaken die ook weer nieuws kunnen worden. Op dat moment kan er een zichzelf versterkend proces in werking treden als gevolg van “positieve terugkoppelingslussen” (Van Ginneken 1999:94). Als de media veel aandacht besteden aan geweld op straat dan zal dit een belangrijk maatschappelijk issue worden en zullen meer incidenten van geweld worden gemeld, die vervolgens weer het nieuws halen, waardoor het issue steeds belangrijker wordt. Dit amplificatieproces heeft alle kenmerken van een self-fulfilling prophecy: de verslaggevers maken er veel werk van omdat ze denken dat het belangrijk nieuws is, vervolgens wordt het maatschappelijk gezien ook daadwerkelijk belangrijk nieuws, omdat de media er veel werk van maken.
Het mediapubliek gaat doorgaans uit van de veronderstelling dat de hoeveelheid berichten een betrouwbare indicatie vormt voor de hoeveelheid gebeurtenissen. Als er steeds meer incidenten van geweld worden gemeld, dan denkt iedereen onwillekeurig dat het geweld zelf is toegenomen. Kepplinger en Habermeier (1995:372) spreken van de correspondence assumption, de veronderstelling bij het publiek dat dat de aard en frequentie van de gebeurtenissen overeenkomt met de aard en de frequentie van de berichten erover.

Bij mediahypes wordt deze veronderstelling op de proef gesteld; er ontstaat een golf van nieuws die niet direct valt terug te voeren op een toename van het aantal incidenten. Het publiek gaat er dan ook ten onrechte van uit dat er sprake is van een plotselinge reële toename van het aantal incidenten. De golf van nieuws is immers het gevolg van de toegenomen (en de zichzelf versterkende) aandacht van de media voor het onderwerp.

In deze benadering is dus niet meer belangrijk of de nieuwsgolf op gang komt door een gerucht, een halve waarheid of een wetenschappelijk bewezen feit. Als de media zelf een intensieve nieuwsgolf creëren, spreken we van een mediahype. Het gaat bij mediahypes dus om heftige, mediabrede nieuwsgolven die voortkomen uit de zichzelf versterkende processen binnen de nieuwsproductie. Media vervullen dan niet meer een volgende, maar aanjagende rol: ze gaan zelf nieuws creëren, lokken daarmee weer maatschappelijke reacties uit die ook weer nieuws worden en maken zo het onderwerp – maatschappelijk gesproken - steeds belangrijker. Vanwege die massale media-aandacht krijgt het onderwerp onvermijdelijk grote maatschappelijke betekenis.

Mediahypes ontstaan niet geleidelijk maar eerder schoksgewijs: er is altijd sprake van een key event (Kepplinger en Habermeier, 1995: 373), een gebeurtenis die om welke reden dan ook opvallend veel aandacht krijgt (in ieder geval meer dan vergelijkbare gebeurtenissen) en die een golf van nieuws uitlokt. Niet alleen grote, opzienbarende of schokkende gebeurtenissen die voldoen aan de gangbare nieuwswaardecriteria kunnen als key event fungeren, maar ook relatief kleine, op het eerste gezicht onbelangrijke gebeurtenissen, die normaal gesproken niet verder dan een kort bericht zouden zijn gekomen. Een dode bij een nachtelijke vechtpartij in een provinciestad is op zich niet voldoende om wekenlang de aandacht te trekken van de nationale media. Pas wanneer een politiechef het incident labelt als ‘zinloos geweld’ en oproept tot actie tegen dit oprukkend geweld, krijgt de gebeurtenis een nieuwe betekenis en kan deze als een trigger gaan fungeren voor een golf van nieuws (Vasterman 2001). Belangrijk is dat de labeling van de gebeurtenis in grote mate bepaalt welke bronnen, achtergronden, invalshoeken en andere gebeurtenissen relevant zijn om in de nieuwsstroom over dit onderwerp op te nemen (Brosius & Eps, 1995:395).
In de eerste berichtgeving staan de feiten en ontwikkelingen rond de sleutelgebeurtenis zelf centraal, maar vervolgens ontwikkelt zich vanuit de labeling daarvan een zogenaamd nieuwsthema dat vervolgens als leidraad fungeert bij de daarop volgende journalistieke activiteiten. Het nieuwsthema brengt eenheid in het nieuws: het presenteert een specifieke gebeurtenis, of een reeks van dergelijke gebeurtenissen als onderdeel van een breder concept (Fishman, 1981: 102).
Als de sleutelgebeurtenis kan worden gezien als een bevestiging van een bredere maatschappelijke ontwikkeling, zullen journalisten met behulp van het nieuwsthema (‘het toenemend zinloos geweld’) op zoek gaan naar bevestiging voor dat thema. Hoewel er op het eerste gezicht weinig nieuwe ontwikkelingen meer plaatsvinden, groeit de berichtenstroom, omdat de nieuwswaardigheid van allerlei andere gebeurtenissen door het nieuwsthema sterk toeneemt. De massamedia bevinden zich – aldus Kielbowics & Scherer – in de machtige positie waarin zij ogenschijnlijk gefragmenteerde en losse situaties aaneen kunnen smeden tot iets wat op een wijdverbreid verschijnsel lijkt (1986: 81).
Het belangrijkste effect van het nieuwsthema is de speurtocht naar incidenten die vergelijkbaar zijn met de sleutelgebeurtenis. De media zullen vooral op zoek gaan naar vergelijkbare incidenten van geweld (actuele voorbeelden, maar ook uit het recente verleden) die een bevestiging vormen voor het nieuwsthema. Dat leidt tot de creatie van een golf van incidenten, dat wil zeggen in de media, niet in de werkelijkheid, waardoor de indruk ontstaat dat het probleem plotseling in ernst toeneemt. Als de nieuwsgolf weer voorbij is, stijgen de nieuwsdrempels navenant met als gevolg dat tal van geweldsincidenten hooguit amper nog de regionale pers halen, laat staan de landelijke media.
Het is niet één redactie die met deze follow-ups aan de slag gaat, het zijn er tientallen en ze zoeken allemaal naar een ander aspect of een originele invalshoek. Het resultaat is een mediabrede berichtenstroom, die het nieuwsthema nog belangrijker zal maken en nog meer nieuws zal genereren. De snelle verspreiding van het nieuwsthema over álle media wordt veroorzaakt door de manier waarop de nieuwsagenda dagelijks tot stand komt. Bij hun nieuwskeuze oriënteren de redacties zich sterk op elkaar, het nieuws van de andere media vormt een belangrijke inspiratiebron voor de eigen verslaggeving. Als een nieuwsthema eenmaal een bepaalde drempel heeft genomen, verspreidt het zich als een olievlek op het water over àlle media. Er is sprake van een zichzelf versterkend effect: steeds meer journalisten zullen zich ermee bezig gaan houden, ómdat de anderen het ook doen. Uit onderzoek (Halloran, Elliott & Murdock 1970) naar de diffusie van een onderwerp binnen de media blijkt dan ook een grote mate van eenstemmigheid in de berichtgeving: in plaats van hele verschillende keuzes te maken, volgen de media elkaar. Zo ontstaat een grote druk om over dat onderwerp telkens weer ‘nieuwer’ nieuws te brengen en de veronderstelde informatiebehoefte bij het publiek te stillen. De redacties gaan op zoek naar nieuwe bronnen, andere invalshoeken of nog niet onthulde feiten over vergelijkbare incidenten. “In feite ligt de nieuwswaardigheid niet vaak in het nieuwe, maar in de mogelijkheid van terugverwijzing die het ‘oude’ weer nieuw maakt en het nieuwe erger” (Brants 2000:11).
Als een nieuwsthema eenmaal doorbreekt, komen zichzelf versterkende processen op gang, niet alleen omdat de nieuwsproductie sterk self referential is, maar ook omdat de massale aandacht voor een onderwerp weer veel losmaakt in de samenleving. Door de activiteiten van de media (het zoeken en bellen, het uitgebreid aan de orde stellen, het uitnodigen van mensen in programma’s, etc.), wordt er heel veel ‘losgewoeld’ in de samenleving. Variërend van individuele reacties (van mensen met vergelijkbare ervaringen die contact zoeken met de media) tot en met reacties van officiële bronnen (politiek) en belangengroepen. Deze reacties en de discussies daar weer over voeden de nieuwsstroom: vroegere incidenten of ervaringen worden nieuws, evenals de aankondiging van maatregelen of de oprichting van een nieuwe actiegroep.

Een key event lokt dus een golf van nieuws uit die gebaseerd is op een nieuwsthema, die de nieuwswaarde vergroot van die gebeurtenissen die er op de een of andere manier (feitelijk of thematisch) mee in verband kunnen worden gebracht. Naarmate de nieuwsgolf groter wordt, neemt de kans toe dat de massale media-aandacht allerlei maatschappelijke reacties losmaakt, die ook weer nieuws zullen worden. Bovendien zal de uitvoerige publiciteit al snel de aandacht trekken van organisaties, instanties en belangengroepen die een kans zien om mee te liften op het groeiend momentum voor dat issue.

Kenmerkend voor een mediahype is pack journalism ofwel journalistieke meutevorming, waarbij iedereen achter elkaar aanholt op jacht naar nog meer nieuws. Het gevolg is dat een bepaald frame in de berichtgeving gaat domineren en dat feiten en interpretaties die in een andere richting wijzen weinig of geen aandacht krijgen. Bij schandalen treden de media vooral op als getuige à charge, niet als getuige à décharge en dat kan desastreuze gevolgen hebben voor degenen die het voorwerp zijn van een dergelijke mediahype.
‘Zichzelf versterkend’ is dus ook de nadruk op frame-bevestigende informatie; alles wat past binnen het frame wordt breed uitgemeten, andere informatie verdwijnt naar de achtergrond. Het resultaat is bevestiging van het oorspronkelijke frame dat in de mediahype als het ware ‘beeldvullend’ wordt. Gebeurtenissen of uitspraken die daar niet in passen krijgen wel enige aandacht, maar leiden niet tot nieuwsgolven en zijn dus niet beeldbepalend.

Gevolgen voor de beeldvorming

Gezien het zichzelf versterkend en framebevestigend karakter van de berichtgeving tijdens mediahypes, is het niet verbazingwekkend dat de media op die manier in een korte tijd een sterk dreigingsbeeld kunnen creëren rond een bepaald issue, of dat nu zinloos geweld is, allochtoon geweld, de puinhopen van Paars, het gevaar van de pedokiller of de risico’s van verarmd uranium zoals bij de Bijlmerramp en het Golfoorlogsyndroom.

Die beeldvorming in de media is mede gebaseerd op het generaliseren vanuit één extreem geval (de key event die als prototype fungeert) dat gekoppeld wordt aan hoge schattingen en brede definities van het probleem. De containerbegrippen (zinloos geweld, puinhopen paars) die hier uit voortkomen zijn vervolgens sterk aan inflatie onderhevig, omdat steeds meer incidenten onder deze noemer worden gerapporteerd, zowel door de media als door allerlei instanties en toeschouwers. In dit proces van sociale amplificatie spelen de mediahypes een actieve rol. De verontrusting die het gevolg is van de creatie van de golf van nieuws over incidenten en reacties, zorgt weer voor een nieuwe impuls voor dit proces van sociale amplificatie. Politici staan onder druk om te reageren en dragen zo ook weer bij aan het verder uitvergroten van het probleem.
Het gevolg kan zijn dat het probleem snel tot crisisachtige proporties uitgroeit, waardoor bijvoorbeeld de overheid onder druk komt om misschien wel overhaaste maatregelen te nemen. Vervolgens kunnen die maatregelen weer leiden tot maatschappelijke reacties en tot berichtgeving daarover, die dat amplificatieproces nog verder zullen aanjagen. Als een samenleving meer werk maakt van de aanpak van het probleem zal dat probleem paradoxaal genoeg in de perceptie en de sociale constructie (denk aan de toename van het aantal meldingen en de stijgende statistieken) alleen maar groter worden. Vervolgens kunnen de media dan weer met onrustbarende koppen melden dat het probleem nog verder uit de hand dreigt te lopen.

Bovendien valt op dat zich in de media snelle omslagen kunnen voordoen; het ene moment staan de kranten bol van een bepaald probleem, risico of dreiging, enige tijd later hoort men er niets meer over. Telkens wordt één bepaald dreigingsbeeld sterk uitvergroot: wat gisteren nog als de grootste bedreiging werd gezien, is morgen alweer vervangen door een nieuw gevaar, dat meer nieuwswaarde heeft. Alsof de problemen die gisteren de voorpagina’s nog beheersten, vandaag niet meer zouden bestaan.
Een dergelijke snelle opeenvolging van dreigingsbeelden (het inzoomen, uitvergroten en tijdelijk verabsoluteren van één probleem, risico, of bedreiging ) kan helaas allerlei negatieve maatschappelijke gevolgen hebben.

Zo zijn overheden veel meer bezig met perceptiemanagement dan met risicomanagement: meer met het managen van de perceptie van onveiligheid bij het publiek dan met het terugdringen van de criminaliteit. De prioriteiten bij Justitie komen steeds meer te liggen bij die vormen van criminaliteit die het object zijn van mediahypes (bolletjesslikkers), dan bij de criminaliteit die rationeel gesproken veel meer maatschappelijke of economische schade aanricht (fraude of milieucriminaliteit). Zo waarschuwde de criminoloog Van de Bunt in zijn diesrede voor de VU (Op het kompas van het onveiligheidsgevoel) dat criminaliteitsbeleid steeds meer het karakter krijgt van angstmanagement. Het Wetboek van Strafrecht is niet langer het kompas waarop de overheid vaart bij de bestrijding van maatschappelijk ongewenst gedrag, maar de risicogevoelens onder de bevolking. Een gevaarlijke ontwikkeling, aldus Van de Bunt, want angst- en onveiligheidsgevoelens zijn onverzadigbaar: “Het is nooit genoeg” (de Volkskrant 21 oktober 2003).
In een heel andere sector signaleert het RIVM in een rapport over risico en overheidsbeleid dat incidenten en rampen een te grote invloed hebben op het risicodebat. “Vóór een ramp worden allerlei maatregelen al gauw overbodig en te duur gevonden, direct na een ramp lijkt geld geen rol te spelen en worden kosten noch moeite gespaard om herhaling te voorkomen” (RIVM 2003:12). Naar aanleiding van het legionella-incident in Boven-Karspel heeft de rijksoverheid bijvoorbeeld forse maatregelen genomen die niet alleen onbetaalbaar bleken, maar ook niet in verhouding stonden tot de werkelijke risico’s: “Hoeveel miljarden moeten we uitgeven om ons drinkwaternet in heel Nederland te vrijwaren van de legionellabacterie als we daarmee slechts een beperkt aantal gevallen van de veteranenziekte voorkomen?” (RIVM 2003:17).

Het is niet verbazingwekkend dat de golfbewegingen in de media synchroon lopen met de golfbewegingen in opinieonderzoek dat vraagt naar de onderwerpen waar mensen zich zorgen over maken, of het nu gaat om asielzoekers, allochtonen of zinloos geweld. Na de nieuwsgolven over zinloos geweld na de dood van Meindert Tjoelker in 1997 voelden veel Nederlanders zich veel onveiliger (Dijkstra 1999).
Daarnaast kunnen mediahypes soms leiden tot primaire reacties bij het publiek zoals eigenrichting: zedendelinquenten die worden belaagd of zelfs vermoord; winkeldieven die worden mishandeld. Zo wordt Bestuurlijk Nederland eind jaren negentig: “overvallen door de oplaaiende maatschappelijke onrust over terugkerende ‘pedoseksuele delinquenten’. Burgemeesters hebben in 1999 hun handen vol aan het handhaven van de openbare orde in buurten waar de bewoners dreigen op eigen houtje actie te ondernemen als het gemeentebestuur hen niet onverwijld verlost van een ‘pedoseksuele’ buurtbewoner” (Van der Poel 2001:957).

En natuurlijk kunnen mediahypes buitengewoon desastreus zijn voor de objecten van het schandaal over wie eindeloos allerlei beschuldigingen, geruchten en kwalificaties gaan rondzingen. Zo zou Mabel Wisse Smit betrokken zijn bij de internationale wapenhandel en zou ze haar AIVD-dossier ‘illegaal’ hebben ingezien. Na de persconferentie op 10 oktober 2003 van minister-president Balkenende waarin hij meedeelt dat er geen toestemmingswet zal worden ingediend voor het huwelijk wordt er over Mabel Wisse Smit alleen nog maar gesproken en geschreven in termen van een groot gevaar voor de staatsveiligheid, of althans voor de veiligheid van het staatshoofd (ze kan zomaar in de buurt van de koningin komen!). Vervolgens gaat het er alleen nog maar om: wie wist wat op welk moment en wat is er al dan niet met die informatie gebeurd? Het is de fase van het koppensnellen, waarin niet meer de vermeende liefdesrelatie met Klaas Bruinsma ter discussie staat, ook niet dat ze geen volledige openheid van zaken heeft gegeven, maar de vraag of Mabel een gevaar vormt voor het staatshoofd. Als een maand later blijkt dat het aanvullend onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) naar Mabel Wisse Smit geen nieuwe verontrustende feiten aan het licht heeft gebracht, levert dat nauwelijks enige berichtgeving op.

Mediahypes en Stemmingswisselingen

Bij de verkiezingen van mei 2002 werd de PvdA een kopje kleiner gemaakt en lijsttrekker Ad Melkert nog net niet met pek en veren uit het land verjaagd, maar amper acht maanden later haalt diezelfde partij een klinkende verkiezingsoverwinning. De PvdA is op een haar na de grootste partij geworden, alsof die partij in die paar maanden een totale metamorfose heeft ondergaan met een compleet nieuw programma. Er was natuurlijk niet zoveel verschil tussen de nieuwe en de oude PvdA, behalve dan de lijsttrekker, de mediagenieke Wouter Bos. Na een sterk optreden in het eerste lijsttrekkersdebat op RTL4 stortten de media zich massaal op nieuweling Bos en zorgde al dat nieuws weer voor hogere scores in de dagelijkse opiniepeilingen. Deze snelle omslag doet vermoeden dat zich zowel bij Fortuyn als bij Bos een jaar later dezelfde processen hebben voorgedaan waarin de media en de hypes een belangrijke zo niet doorslaggevende rol hebben gespeeld.

Natuurlijk, aan de basis van dergelijke omslagen liggen maatschappelijke ontwikkelingen als ontzuiling, ontideologisering en individualisering waardoor mensen (en ook media overigens) zijn losgekomen van allerlei vertrouwde maatschappelijke kaders en ideologieën. Natuurlijk, het gebrek aan vertrouwen in politiek speelt een rol, evenals het feit dat kiezers zich steeds meer opstellen als individuen, of zelfs consumenten die steeds hogere eisen stellen aan hun politieke vertegenwoordigers, die het steeds moeilijker krijgen om het algemeen belang te verkopen aan mensen die alleen oog hebben voor hun eigen deelbelangen of single issues. De sympathie van de kiezer moet telkens opnieuw worden bevochten. Maar dat maakt het publiek, met dat groeiend aantal zwevende kiezers wel vatbaarder voor de opgewonden, spannende beelden en verhalen die de media leveren.

Het politieke debat speelt zich steeds vaker voornamelijk in de media af en volgens de wetmatigheden van die media. Bij de laatste twee verkiezingen werden de media uitvoerders van de verkiezingscampagne: de media bepaalden de vorm van de debatten, de selectie van de deelnemers, en over de keuze van de onderwerpen werd onderhandeld met partijstrategen. Aldus de Raad voor het Openbaar Bestuur die in het adviesrapport Politiek en media. Pleidooi voor een LAT-relatie (ROB 2003:29) signaleert dat de volksvertegenwoordiging terrein verliest aan de media, zowel op het gebied van het inhoudelijke politieke debat als dat van controle van de media: “Daardoor bepalen de media in toenemende mate de politieke agenda” (ROB, 2003:29). De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) spreekt in een eerder uitgebracht advies over medialogica, het verschijnsel dat het publieke domein steeds sterker wordt onderworpen aan de logica van de media. “Dat houdt in dat het nieuws steeds vaker wordt gebracht in vormen die hun betekenis niet zozeer ontlenen aan de inhoud van het nieuws, maar eerder aan de specifieke eigenschappen van het medium” (RMO 2003:33). Kenmerkend voor die medialogica zijn de jacht op nieuws, framing (het gieten van complexe problemen in eenvoudige schema’s), personalisering (de persoon centraal stellen), typerende beelden (die eindeloos worden herhaald), meutevorming en mediahypes (leidend tot steeds meer convergentie in de berichtgeving) en vooral nieuwswaarde: feiten en gebeurtenissen worden pas nieuws als ze interessant genoeg zijn voor de media en dat hoeft niet bepaald synchroon te lopen met maatschappelijke relevantie. Nieuws moet vooral spannend en prikkelend en aangenaam zijn om naar te kijken, ook politiek nieuws en dat zijn andere criteria dan relevantie of de journalistieke plicht om complexe problemen uit te leggen.
Deze ontwikkelingen zullen de media in de toekomst meer invloed geven op het proces van maatschappelijke meningsvorming en daarmee de media meer politieke macht verlenen. Zeker als er, zoals de bedoeling is, meer vormen van directe democratie bijkomen, zoals de gekozen burgemeester of het referendum. Er is niet veel fantasie voor nodig om te bedenken hoe die verkiezingen eruit zullen gaan zien als mediahypes, dreigingsbeelden en koppensnellerij de berichtgeving gaan domineren. Verkiezingen ontaarden in Idols-finales waarin populariteit belangrijker is dan politiek inzicht, opwinding, drama en emoties belangrijker dan afstand, analyse, ratio en relativering. Overheidsmaatregelen en standpunten van politieke partijen worden voornamelijk afgestemd op de kortetermijneffecten in opiniepeilingen. Beslissingen worden gebaseerd op de denkbeelden die op dat moment toevallig populair zijn. De beste kansen op succes zijn weggelegd voor de charismatische outsider die belooft dat hij orde op zaken zal stellen met een ‘antipolitiek’ programma. In een dergelijke dramademocratie (Elchardus, 2002) kunnen de stemmingswisselingen bij de (zwevende) kiezer alleen maar radicaler worden. Het eindresultaat is onbestuurbaarheid en politieke instabiliteit: “De wisselende politieke voorkeuren van burgers maken het voor de volksvertegenwoordiging lastiger om gelegitimeerd te sturen” (ROB 2003:28).

Een dramademocratie die zich laat leiden door de waan van de hype; is dat niet net zo’n ongenuanceerd dreigingsbeeld als de beeldvullende boodschappen die mediahypes doorgaans oproepen? Is al die kritiek op de media niet een soort morele paniek zoals commentator H.J. Schoo schreef, gericht tegen al te vrije, ongebreidelde en onbestuurbare media? Hij bespeurt hierin een allesbehalve onschuldig verlangen naar controle en regulering, “de veilige haven van een gezagsgetrouw persbestel dat zijn ‘voorlichtende taak’ tot tevredenheid van deskundigen en autoriteiten vervult” (de Volkskrant 15 november 2003).
Kritiek op het functioneren van de media leidt echter niet onvermijdelijk tot een pleidooi voor persbreidel, maar wel tot een pleidooi voor meer debat over en meer onderzoek naar de processen die de berichtgeving beheersen. Dan zal overigens ook blijken dat er naast al die mediahypes ook nog heel veel berichtgeving is waarin wel andere perspectieven aan bod komen en waarin wel wordt gezocht naar andere feiten en meningen dan het frame voorschrijft dat op dat moment de stemming beheerst. Mediahypes staan echter op gespannen voet met de professionele standaarden van de journalistiek. Dat zou de media moeten aanzetten tot meer zelfonderzoek, meer zelfreflectie en tot een groter verantwoordelijkheidsgevoel.


Literatuur

  • Boorstin, D. (1961). The Image, or What Happened to the American Dream. New York: Atheneum.
  • Brants, K.L.K. (2000). Double bind of de ambivalente relatie tussen politiek en media. Inaugurale rede. Leiden: Universiteit Leiden.
  • Brosius, H.B., & Eps, P. (1995). Prototyping through key events. News selection in the case of violence against aliens and asylum seekers in Germany. In: European Journal of Communication, 10 (3), 391-412.
  • Dijkstra, A. (1999). Straatgeweld als gepercipieerd gezondheidsrisico voor en na een mediagolf. In: Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, 77 (5), 316-323.
  • Elchardus, M. (2002). De dramademocratie. Tielt: Lannoo.
  • Fishman. M. (1978/1981) Crime Waves as Ideology. In: Social Problems 25: 531-543. Reprinted in: Cohen, S. & Young, J. (Eds.). (1981). The manufacture of news. Social Problems, deviance and the mass media (pp. 98-117). London: Constable.
  • Ginneken, J. van (1999). Brein-bevingen. Snelle omslagen in opinie en communicatie. Amsterdam: Boom.
  • Halloran, J. D., Elliott, P., Murdock, G. (1970). Demonstrations and communication: a case study. Harmondsworth, Middlesex: Penguin Books.
  • Kepplinger, H.M. & Habermeier, J. (1995). The Impact of Key Events on the Representation of Reality. In: European Journal of Communication, 10 (3), 271-390.
  • Kielbowics, R.B. & Scherer, , C. (1986). The Role of the Press in the Dynamics of Social Movements. In: Lang, K., Engel Lang, G. (Vol. Eds.) & Kriesberg, L. (Series Ed.) (1986). Research in Social Movements, Conflicts and Change (vol. 9, pp. 71-96). Greenwich: JAT Press.
  • Kovach, B. & Rosenstiel, T. (1999). Warp Speed. America in the Age of Mixed Media. New York: The Century Foundation Press.
  • Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) – RIVM (2003). Nuchter omgaan met risico’s.
  • Poel, S. van der (2001). Collectieve waakzaamheid tegenover ‘pedoseksuelen.’ In: Delict en Delinquent 31 (9), 948-963.
  • Raad Openbaar Bestuur (2003). Politiek en media. Pleidooi voor een LAT-relatie. 2003.
  • Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2003). Medialogica. Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek. Advies 26. Den Haag: SDU
  • Thompson, J. B. (1995). The media and modernity: a social theory of the media. Stanford: Stanford University Press.
  • Vasterman, P.L.M. (2001). Zinloos geweld als mediahype. De aanjagende rol van de media bij de sociale constructie van zinloos geweld. In: Tijdschrift voor Bestuurskunde, 10 (7), 299-310.
  • Vasterman, P.L.M. & IJzermans, J.C. (2002). Ziek van de ramp of van het nieuws óver de ramp? In: In Rampen. Calamiteiten of mediaconstructies? Tijdschrift voor mediageschiedenis 5, (2), 88-110.
  • Vasterman, P.L.M. (2004). Mediahype. Amsterdam: Aksant.
  • Wijfjes, H. (2002), De ramp tussen werkelijkheid en constructie. In Rampen. Calamiteiten of mediaconstructies? Tijdschrift voor mediageschiedenis 5, (2), 3-11.
  •